Kijk in 't Jatbrug
Met de verhuizing van de Groninger Rotterdammer Stoombootmaatschappij van het Lopende Diep naar de Oosterhamrikkade in 1941, was voor de gemeente Groningen de weg vrij voor de bouw van een vaste Kijk in ’t Jatbrug. Meteen werden er ooksculpturen besteld bij de beeldhouwer Willem Valk. Het werk aan de brug moest door de oorlog worden stilgelegd end e beeldhouwwerken werden opgeslagen in een loods. In 1949 kon eindelijk de bouw worden hervat en in 1951 werden de beelden geplaatst.
Ze representeren 4 beroepen die vroeger
veel in deze omgeving voorkwamen:
Aan de Oostzijde verwijzen de beelden naar handel over land:
Dit beeld is de Koopvrouw en dit verwijst dus naar de handel op de Ossenmarkt.
De Korendrager verwijst herinnert aan de graanhandel bij de Noorderhaven.
Aan de westzijde duiden ze op de aanvoer van goederen over zee:
Dit is dan de Visvrouw.
De scheepsbouwer met zijn hamer.
Het uitzicht vanaf de Westzijde van de brug.
In de Kijk in 't Jatstraat op nr 73 hangt dit aan de gevel:
De Oude Kijk in ’t Jattstraat heette vroeger ’t Rechte Jatt. Jatt betekende straat en was afgeleid van het Duitse Gasse. Aan het eind van de straat zat geen poort in de stadswal (zoals in de Boteringe- en Ebbingestraat) maar er stond een pand. Het verhaal gaat dat hierin, als gevelsteen, het hoofd zat. In archiefstukken uit 1482 is al sprake van dit perceel, dat uitkijkt over de straat en bekend staat als ‘Kijck in ’t Jatt’. Aan het begin van de 17e eeuw werden de stadswallen ontmanteld. Omdat de straat nu werd doorgetrokken naar de huidige Nieuwe Kijk in ’t Jatstraat, moest het huis verdwijnen. Het hoofd is vervolgens ingemetseld in dit nieuwe hoekpand. Het onderschrift wil zoveel zeggen als: ‘ik kijk lekker toch nog in de straat’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten